De dood was een nieuw begin..

Mama hoor je mij?
Zo lang als ik me kan herinneren, ben ik zoekende geweest naar de persoon die in dit lichaam hoort te wonen.
In mijn leven heb ik vele vormen aangenomen.
Ik leefde als een rockster, om mijn hoogsensitiviteit, mijn hunkering naar echte connectie en mijn diepgewortelde onzekerheid te verbloemen.
Er waren pieken en dalen, ik ben talloze keren gevallen en weer opgestaan.
Maar ik was moe.
Alsof ik mijn hele leven tegen de stroom in had gezwommen, mijn hoofd stootte, en telkens weer bij start moest beginnen.
Tot het moment dat mijn moeder onverwachts ziek werd.
We hadden ruzie.
Mijn moeder en ik.
Niet zomaar een ruzie.
Het was een schreeuw vanuit mijn ziel.
De woorden die we uitwisselden waren rauw, ongefilterd.
Ze kwamen voort uit generaties oud familie-trauma: afwijzing, schaamte, pleasen, het ontbreken van eigenwaarde.
Bij haar. En bij mij.
Ik wilde dat ze mij zag.
Mijn woorden écht hoorde.
Niet alleen de trilling van mijn stem voelde in haar oorschelp.
Niet alleen de beweging van mijn lippen zag.
Nee, ik wilde dat mijn woorden landden. In haar hart.
Dat ze mij begreep. Met compassie.
Dat ze kon luisteren zonder te reageren.
Dat ze me liefdevol zou aankijken, met haar mooie lach.
Ontvangen met zachte ogen van begrip.
Dat ze zou zeggen: ach kom maar meisje.
Me veilig liet voelen in mijn kwetsbaarheid.
Dat we samen konden huilen. In stilte.
Samen konden zijn. Alleen dat kon ze niet.
Mijn mama kon dat niet. Het trauma en de pijn waren te groot.
Haar hart zat op slot.
Al jaren stond ze in standje overleven.
Toen kwam het bericht.
Uitgezaaide longkanker.
Nog een jaar te leven.
Het werden acht weken.
Het ging snel. Veel te snel.
Daar waren we weer.
Mama en ik.
Samen.
Ik bleef bezig. Zorgde voor haar.
Waakte aan haar bed.
Daar lag ze: mijn moeder.
Een schim van de vrouw die ze ooit was.
Ze leefde in haar illusie — plannen makend voor een toekomst die er niet meer was.
En ik? Ik leefde in de mijne.
We waren samen.
En toch alleen.
De woorden die ik zo graag wilde horen.
Het gesprek — van vrouw tot vrouw, van moeder tot moeder — kwam nooit.
Ik kon het niet.
Zij kon het niet.
Totdat de woorden kwamen.
“Het is goed zo, schat. Ik kan niet meer.”
En daar was de dood.
Haar lichaam was op.
Haar ziel klaar om naar huis te gaan.
De tijd stond stil.
Ik stond stil.
En ik wist: ik ga nooit meer één stap zetten in de richting die anderen van mij verwachten.
Ik zou mijn angsten in de ogen kijken.
Door de weerstand heen.
Me laten vallen in de bedding van het leven.
Op zoek naar mezelf.
Briefje van mij, aan jou.
Hé Rebel mama,
Ik weet niet wat jij hebt meegemaakt,
maar ik weet wel hoe het voelt als je leven ineens kantelt.
Als je wakker wordt in een verhaal en denkt: dit kan toch niet waar zijn?
Dat rauwe randje aan de dagen, dat beklemmende gevoel in je borst.
Het moment waarop je niet meer terug kunt naar wie je was.
Het verlangen naar meer, zelfs al weet je nog niet wat dat precies is.
Juist in het midden van deze pijn of het verlies, begint er iets te bewegen.
Dat is geen einde, hoe heftig het ook voelt.
Dat is het allereerste begin van iets nieuws.
Love you really i do,
Daphne